Marlise Joubert – vertaal in Nederlands deur Chris Coolsma
Vertaling van 4 gedichten uit Splintervlerk (Marlise Joubert); Protea Boekhuis, 2011:
mos
zachter glijden
wij nu over elkaar
zachter onze handen
over het mos
op het lijf schrijven wij
weer al ons verleden af
aan de overkant
van de oever
waar vogels als kleine
letters wapperen in de wind
zachter lopen onze sporen
in elkaar grafisch afgedrukt
in elke overbekende lijn
zachter glijden
wij in elkaar
zachter van hart
over het mos van ons vel
om later te slapen in ons nest
als een brief in een zwart couvert
niet geopend niet gepost –
ons heenkomen
zonder adres
in de koele lucht
en wat van het lijf de hunkering van het lijf
het ineenvouwen het grijpen de toedekpalmen van je handen
als de vleugels van een duif
in de koele lucht van de kamer
worden onze handen droog,
worden wij dorstig naar elkaar
maak jij mijn vingers weer vochtig.
een voor een in je mond,
room jij ze af met de tong.
in de koele lucht van de kamer
vliegen wij de oerleegte in, ontstaan
er vreemde ritmes in het lijf.
wij zullen hier geen kinderen van maken.
dat is ook van minder belang –
we planten een boom in het graf
in plaats van een kraaiend kind. in
de koele lucht befluisteren wij elkaar
jaar in jaar uit
met de schroeiende wind van de nacht.
kamerjas
aan de knop van de kastdeur
hangt de slappe kamerjas
in verschimmelde vouwschaduwen
ik staar ernaar
verlang naar het omhulsel
dat de binnenste huid suggereert
hier onder de rooie deken
hier tussen kussens en slaapsokken
en de rustige deining van mijn man tegen mijn nek
staar ik er plotsklaps woedend naar
zie ik mijn telgen
op een dag de jas uitharken
hoog ophouden tegen een vensterlicht
voordat zij in de vuilnisbak valt
zich een ogenblik hun moeder herinnerend
zoals zij de gang af danst met zoiets als
oh what a beautiful morning
oh what a beautiful day
in dit gewaad hier
de ketel opzet in de keuken met
sugar in the morning
sugar in the evening
sugar at supper time
de havermoutpap roert met honing en melk
hen uitzwaait naar school
stilwit wordt zij weer
en alleen
totdat later de duiven haar ogen
komen wakkerschudden
expat. voor M
je bent al zo lang geleden vertrokken.
ik heb je als fijnhout verzameld
om ergens vlam te vatten,
en overal ben je achtergebleven.
in je hangkast vreten motten aan kinderkleren.
de planken stromen over van leggers en brieven.
aan de muren hangen je gedachten
als blauwe vlinders.
jij bent reeds vertrokken,
al had je je hier nog aangekleed.
had je maar alles kunnen meenemen
om elders nieuwe havens te bouwen,
en het dek van je schip te versieren,
maar de reis was ver
en je koffers klein.
als jij nooit zult terugkeren,
wat moet ik dan doen
met de antieke kast van opa,
die met de laatjes van glas
waardoor je sokken of sjaals kunt zien?
wat gaat er van de wasmeubels worden,
van de vracht schilderijen,
grootjes gehekelde tafelkleden
als jij steeds woont in een dorp
in de oude ganzenschuur?
voedervakken en hokken huisvesten je jaren
van sneeuw en regen, jas en laarzen,
archeologische data en gedichten,
twee splinternieuwe katten
en je krullenkopman.
de bladeren van de sierwingerd
vallen als pruimen, rood van het huilen, naar beneden.
toch rank ik voort, kleef verbeten vast
aan dit huis waar wisselwerking
tussen samen beleefde seizoenen verwelkt
en tastbaar onder vingertoppen schroeit.
jij bent al zo lang geleden vertrokken.
(Vert. Chris Coolsma, 2012)
*
[Vert. uit: passies en passasies, Protea Boekhuis, 2007]
In memoriam:Lisbé
That’s when she stopped, she turned her face to the wind, shut her eyes –
– Jorie Graham, “Self-portrait as Apollo and Daphne”
het was niet nodig dat staal haar schrale lijf verscheurde
het was niet nodig dat zoveel geweld herhaaldelijk
op haar inhamerde –
zij heeft al gegroet voordat zij het inferno van bloed betreedt
voordat de geschroefde hand van een indringer
haar in het water gooit en vlucht
zij heeft reeds afscheid genomen vóór de aankomst bij haar huis
zij heeft haar kinderen voor school al gegroet
de kleur van het hemd van de zoon en de kleur
van zijn wakend oog
de schooljurk van haar dochter – de dunne
weerloze schoudertjes – gestreeld
reeds in haarzelf een stap achteruit gezet
terug in het broze skelet van een droom
een stem die zou roepen
aan deze zijde van het aardse kleed van de ochtendzon
zij is al gestorven
toen zij haar man op een station vaarwel kuste
hij vertrok met niets behalve
het gewicht van herinnering
aan hen
en háár vooral
het geluk zo naaldpuntdun gebalanceerd
op elke horizon die in het treinvenster schittert
de berg die groter wordt en met haar hart
in zijn geheugen zo onverklaarbaar licht
als adem op de tong komt liggen
reeds was het afscheid daar
toen zij omdraaide en huiswaarts keerde
verdonkerd in de laatste stilte van rust
die zonder woorden zonder tijding zonder enig vermoeden
voortijdig
het kleine avondmaal
van haar lichaam
schrikwekkend doorboorde
[winter is niet]
winter is niet de beste tijd om te schrijven
want gedachten snuffelen in je kasten naar truien
ze sluipen rond in je laarzen hangen sjaals
om kelen en wasemen tegen ruiten
de verzen schuilen vlak onder de huid
en geven me kippenvel
elke toon krimpt weg met de kou
elk woord pijnigt als sneeuw op de tong
mijn rechteroog ziet niet meer goed
ziet nog net de schreeuwstilte van Munch
ergens op een brug die ik niet ken
winter is niet de beste tijd om te schrijven
straatkind
kind
de wereld ontgaat je
in al zijn onderdelen
al zwellen je ogen als twee manen
terwijl je door steden reist
soms in steegjes overnacht
langs de brug van vrede
in de sloot van karton
in de laan van de dood
kind
de wereld sluit je buiten
want je leest nooit kranten
luistert niet naar het nieuws
je weet weinig van het weer van morgen
en niks van hofzaken
niks van corrupte ambtenaren
nog minder van onlusten
kapingen of moord
kind
de wereld ontgaat je waar je opstaat
maar nergens anders worden vingers
zo gespannen met de klacht van straatgitaren
of verwond als de jouwe
Eva
daar is de vrouw-
ik zie haar langs
het grindpad gaan,
voorzichtig, ze is tachtig
ze valt en breekt haar been
zit dagelijks tussen hen die vergeten
hen die de ziekenboeg verfraaien met frutselwerk
met herhalende prevelingen
die vergeefs trommelen tegen een gipsgeheugen
zij leest haar biografieën
die over Picasso enLawrenceen Callas
ze wacht geduldig op het eenzaam eten
welwillende handen die haar ’s avonds
van bad naar bed rollen
daar is de vrouw die de weg kwijt raakt
haar identiteit en haar beursje verliest
haar man in haar verbeelding ontmant
daar is de vrouw die dronken van verdriet haar grenzen
verschuift haar man bedriegt ’n opmars door wijn en sex begint
de vrouw die haar hand aan het fornuis brandt
die haar vingers snijdt met een groentenmes
die boetes krijgt voor woeste spoed
die gevangen zit voor diefstal
haar trouwring in de branding verliest
haar kind in de maalstroom van een zomerstad
voor altijd verliest
daar is de vrouw wiens vorige lover haar enige kind vermoordt
die drie jaar later met borsten die nog druipen
het kind desperaat terug in het leven wil voeden
hoeveel vrouwen zijn daar die waren en wachtten
en weer waren en wachtten alsof dit alles is
dat bij droogtes past
of geweld de nek omkandraaien
hoeveel vrouwen stromen leeg
in lakens van vergetelheid sterven verminkt
in stralend bloed sterven in vodden van verdoving
in een graf uiteindelijk glazig geel
in een uitgezogen korf van gebeente
hoeveel vrouwen sterven onder verstikkende mantels van de nacht
en hoeveel van hen ben ik en ben ik niet
hoeveel van hen verzamelen zich onzichtbaar
smekend of schreeuwend buiten mijn huis
mijn omsingelde huis
tussen sculpturen van wankelende bomen
tussen muren van glas –
mijn enige verweer tegen de
slijtende hekken van de tijd
Hartenberg
muren kaatsen het kalkachtig winterlicht
tot bij de dichters rond een karafje wijn
Willem van T. en K. Michel kijken
verwonderd naar de tuin
ontroerd door die ene koraalboom
waarachterbergenstrofen mist door de takken voeren
de vogels razen opeens en K.Michel
klinkt daarop: ‘misschien ook een werkplaats
voor vertalers?’
ons maal is opgesierd met kippensoep
patat en wortelmoes vetkoek en paté –
vergeet ook niet het honingwit van wijn
alles afgerond met los gevlochten woorden –
de stroop van koeksisters als nagerecht
versneden met filterkoffiegeur
later staan we ingekelderd bij elkaar
de vaten wijn bollend als onze kloeke buiken
klamheid ruikt er naar mos en vreemde taal
en zoals de schilder in de wijnkelder
zijn prenten aandachtig in elke flessenkamer
brandschilderde
kunnen ook wij ons slechts terloopse samenzijn
hier naar elkaar kaatsen –
huiswaarts keren
en ons verwonderd afvragen
of we eerdaags weer
al kwetterend rode koralen
zullen oproepen
uit het winterlicht van vervreemding
middernacht, een brief aan Marcelle
hoe kan het anders
dan dat mijn brief geen brood is
maar een doffe kaart die nooit
volmaaktkanverbeelden
nachten kunnen stukvallen als glas weet je
en de ochtend blijft koud
dáár blinkt de maan in een blokje ruit
dáár snijden de sterren
een donkere berg uit de nacht
en dáár borrelt een vogel onder zijn vleugels uit
hoekanhet anders
dan dat je slaapt kind
tussen klokken en okeren klepels van licht
tegen oude muren of zuchtend tussen pilaren
waar gargoyles van vermaarde
Oxford-colleges over je waken
ik weet, je taal is brood
en kantelt samen met de Cherwill
spanen tot diep in de maagwanden
van amberen kastelen en kamers van rotsen
villages en grafstenen
die zedig in de eeuwen hurken
hoekanhet anders
dan dat mijn brief niet eens
een tekening zal zijn
met al de contouren en lijnen afgerond
al de uitgesleten treden
die ik wil beklimmen
tot dáár
want hier
is het middernacht
hier kruimelen de klanken als schilferdeeg
zacht in mijn keel
hier is de klok stil blijven staan
omdat ik zo verlang
waarschuwingen
ik moet je waarschuwen tegen de wind die zich roert
de wind die haren van gordijnen beroert
ik moet je waarschuwen tegen de veren
die de tarentalen op ons erf komen strooien
ik moet je waarschuwen tegen de mollen die sappige wortels
komen vreten de mollen die stekeblind rondwoelen
in de tunnels van ambrosia o ik moet je waarschuwen
tegen de schelpen van sterren die in bomen komen hangen
want ze blinken voor niets
ik moet je waarschuwen
tegen het mistige maanoog
de roomwang van de zon tegen je gezicht
ik moet je waarschuwen tegen het lam
met zijn rug naar ons gekeerd
met zijn gebroken poot en wolkop naar het fornuis gedraaid
ik moet je waarschuwen
tegen het lam dat met zijn oren flappert in de waaier van lucht
tegen de honden die schetterend straten afdraven op jacht naar asemmers
tegen de zwarte lappen van vogels op de wasgoeddraad
ik moet je waarschuwen
tegen mijn kistje van rozenpapier
waarin al mijn juwelen broches hangers
en ringen van topaas
ik moet je waarschuwen dat alles niets betekent voor de liefde
minder dan woorden minder dan water minder dan brood
want de liefde heeft slechts ogen voor elkaar
liefde is ogen vastgewaaid in elkaar
liefde is afzondering van de wereld
liefde is een dennenwoud
liefde is een verlokkelijk dennenwoud
waar de houthakker
onophoudelijk kapt
ik moet je waarschuwen
nachtvluchten
om nachtvluchten te schilderen
na afloop van de liefde
moet de punt van de kwast zacht zijn
moet de punt van de kwast meebuigen
en dansen als het weerlicht hoog
in de bundeling van wolken
om nachtvluchten te schilderen
moeten de noten kunnen zingen
als een nocturne in jouw handen
losgelaten in de stormwind
tegen de verliezen van de wereld
tegen de struiken van een duister
uitgedunde tuin
om nachtvluchten te schilderen
moet de kleur zoet zijn
als rood
ruimschoots geel
en middernachtblauw
om nachtvluchten te schilderen
moet de punt van de kwast
zacht zijn voor malkander
*
Onderhoude
Meanderkrant: De Zuid-Afrikaanse schrijfster Marlise Joubert publiceerde tot dusver een half dozijn dichtbundels en drie romans, waarvan er een – Rode Granaat – ook in het Nederlands verscheen. Sander de Vaan had een mailgesprek met haar over schrijven, schilderen, en de toekomst van haar vaderland en de Afrikaanse ‘digtkunst’. Lees hier